MULTIMEGA HORSESHOE

BERGRENNEN IN DE FRANSE QUEYRAS

Een ambitieus plan: Elwin van der Gragt rijgt dertien topjes rondom Le Roux in de Queyras aan elkaar tot een tocht waarbij hij 4500 hoogtemeters en 50.000 horizontale meters moet afleggen. “Net te doen in één dag,” stelt de allround bergsporter die deel uitmaakt van het Nederlands ijsklimteam. Maar dan moet je wel hardlopen. En dat is een opkomende sport in de bergen.

Tekst en foto’s: Elwin van der Gragt

Voor de vorm vul ik mijn rugzakje met bivakspullen en voer voor twee dagen. Dat stelt mijn aanhang gerust. Maar in stilte weet ik dat de monstertocht in één dag moet lukken. Netto heb ik veertien uur nodig, reken ik uit, met de nodige marge voor een aantal eenvoudige klimpassages. Mijn eigen goede fee is bereid mij een lift in haar toverslee te geven om daarmee alvast de eerste twee kilometer vanaf de camping naar Le Roux in no time weg te smokkelen. Dan veranderen de glazen muiltjes in loopschoenen en wordt mij al meteen de eerste meters duidelijk dat ik de rest van het sprookje niet op toverkrachten hoef te rekenen. Geen tijd voor gepeins. Ik plons de rivier de Montette door; aan de overkant moet het ergens omhoog richting openingstop, de Pic de Clausis (2915 m). Tijdens een eerdere tocht heb ik gezien dat de door diepe ravijnen doorkliefde rotsband ergens een zwakke plek vertoont. Want waar bomen op een helling groeien, daar zal ik ook wel houvast vinden. Ik vind de passage. Het struweel lijkt in de lichtbundel meer op een kluwen spinrag dan op bos. Gelukkig wordt de begroeiing dunner en staat een progressieve versnelling toe. Nadat ik de rotsbanden onder mij heb gelaten, wordt het terrein iets minder steil en krijg ik algauw de verwachte schapenpaadjes onder de zolen. Deze paadjes zijn eigenlijk horizontale richeltjes die de helling een trapstructuur geven. Een goed gemaskeerde milieuramp. Het loopvlak ingeklonken dood gruis, alleen de staande kanten zijn begroeid, waardoor de hellingen vanuit het dal best groen lijken. Maar ik klaag niet, want stijgen hierop in een evenwichtige cadans is een waar genot.

SFEEROMSLAG

Ik moet nu erg oppassen dat de stijgsnelheid niet de verzuringsgrens overschrijdt. Op een gegeven moment maken de benen meer afvalstoffen aan dan afgevoerd kan worden, het bekende zwarebenen-effect. Ook bij het ‘opsteilen’ van het terrein moet het tempo terug. Want voordat de ‘pHmeter’ in de bloedbaan alarm slaat en de hersenen de pomp wat sneller doen kloppen en de hijgratio opvoeren, is de zuurtegraad in de benen al zo hoog opgelopen dat er onherstelbare schade is ontstaan. En dat veroorzaakt onherroepelijk , zoals kramp of versnelde vermoeidheid later op de dag. Ik houd de klimkruissnelheid voorlopig op vijftien meter per minuut. Ik weet pas zeker dat mijn navigatie goed is, als ik het herdershutje op 2150 meter passeer. De kudde, inclusief herder en hond, liggen nog in dromenland. Lekker vroeg dus nog. Als ik de laatste bomen achter me laat, wordt het ochtend. De bergen rondom staan in brand. En plotseling, alsof iemand met de afstandsbediening van nacht naar dag zapt, floept de zon tevoorschijn. Na anderhalf uur hijgend klimmen maakt een verbaasde club gemzen onwillig plaats voor mij op de eerste top in de rij. Ruwweg 1200 meter boven het uitgangspunt. De topgraat mag dan wel ongespoord zijn, de vlakke ondergrond maakt een behoorlijk tempo mogelijk. Op de steilere stukjes is het nordic walking op speed. Ik begin in het welslagen van de tocht te geloven als ik de volgende – naamloze – top aftik. Dat dit een belangrijk knooppunt van drie bergruggen is, vergeet ik even als ik de berg afdaver en bijna vastloop in velden vol verroest prikkeldraad en een hol passeer dat als geschutskoepel dienst heeft gedaan. Welkom in Italië. In de verwarring van de sfeeromslag zie ik de col aan de westzijde aan voor de col die ik later aan de oostzijde moet volgen. Dat ik gewoontegetrouw even mijn koers controleer, voorkomt dat ik vervolgens de verkeerde berg opren. Ik win weer snelheid op een pad dat over de lieflijk glooiende Col des Thures voert en lijkt dood te lopen tegen de zwarte gruistoren van de Bric Froid (3302 m) die zich er zo’n 500 meter boven verheft. Dichterbij gekomen blijkt er echter een pad keurig tegen de steile zuidmuur op te kronkelen, bewegwijzerd door een leger steenmannetjes. Drie uur na de start sta ik boven op de Bric Froid, de hoogste in de reeks. Een wisselpunt. Gevoelsmatig gaat het vanaf hier alleen nog maar omlaag. Zelfbedrog, want qua hoogtemeters is dit misschien precies de helft, qua afstand nog niet eens een kwart. Ik sta mijzelf een kwartiertje pauze toe. De berg doet zijn naam eer aan. Ondanks de strakke zon trek ik alle warme kleding uit de rugzak. De vergezichten zijn fenomenaal. Monte Viso, Ecrins tot de vierduizenders van Wallis in het noordoosten. Alleen de Povlakte ligt zoals altijd verborgen onder een kolkende wolkenbrij. Bestaat die eigenlijk wel? Met de ogen volg ik mijn route terug tot Le Roux diep onder mij in een andere wereld. Ik verbaas mij telkens weer hoe snel je terreinwinst boekt met bergrennen.

UITGEDROOGDE WOESTIJNREIZIGER

Tot mijn grote verrassing lokt er op de lijn van afdaling, 350 meter lager aan de Italiaanse kant, juist onder de graat een bergmeertje. Niet op de kaart opgemerkt. Dat zal mijn drinkwaterprobleem verlichten. Uit gewichtsbesparing ben ik op weg gegaan met tweeënhalve liter. Dat is weinig voor zo’n lange dag. Maar ja, gevriesdroogd water bestaat nog niet. Snel ski ik de gruishelling af. Dolgelukkig drink ik minstens een halve liter, als een uitgedroogde woestijnreiziger languit over een steen hangend, gulzig uit het meertje en vul mijn drinkzak met nog een halve liter bij. Tot aan de Pic Charbonnel (2889 m) gaat alles weer vlot. Een paar keer steek ik de graatrug over om de restanten van geschutskoepels, onderkomens en prikkeldraad versperringen te bekijken. Bizar. Hoezeer is militair wapengekletter hier misplaatst. Na de Charbonnel verliest de graat zijn ronde vormen. Tot aan de Tête de Frappier (2997 m) wordt het een gemene rafelrand. Hier moeten de handen regelmatig uit de mouwen om de graattorens te overwinnen. Vooral dalend blijken de punten vaak overhangend, zodat ik regelmatig weer een stuk terug moet om de hindernissen links of rechts voorbij te klimmen. Wel leuk om te doen. Het is een speelse bezigheid, als je van verrassingen houdt. Weet je het zo gauw niet meer, dan is het een kwestie van goed kijken waar de gemzensporen heen leiden. Dan waan ik mij toch vastgelopen op een gespleten toren. Vooruit een afstapje van tien meter, links en rechts alleen maar gapende leegte. In de gebroken middenspleet vind ik echter een twintig meter lang blok, flopend verklemd, als een vliegtuigtrap omlaag leidend naar de vaste grond. Gods wegen … Vervolgens is er weer een gemakkelijk begaanbare helling de Grand Queyron (3060 m) op, een volgende sleutelberg in mijn planning. De normaalroute die ik hierop volg, is goed aangegeven. Drie middelbare, in zware wandeluitrusting gestoken heertjes tref ik hier. Het is lunchtijd, dus zitten zij in de volle storm hierboven hun te nuttigen. Als ik langs kom draven, bonjour roepend, onderwijl mijn gehijg onderdrukkend, blijven de hapjes voor de open monden steken. Als in een tenniswedstrijd draaien de hoofden mee. Boven aan het kruis hangt een streng gebedsvlaggetjes. Ik kan het niet helpen en loop er drie keer links omheen, voordat ik wat in het topboek schrijf. Bijna waaien de blaadjes daarvan in de wind de gebeden achterna. Ook ik sta mij hier een korte pauze toe. Ik loop bijna een uur achter op mijn reeds bijgestelde schema. Twee dalen verder op, zie ik de toppen die nog in verschiet liggen. De moed zakt mij in de schoenen.

HOOGTELIJN

In de bulderende storm bereik ik de top van de Bric Bouchet (2939 m). Ga gauw met het topboek uit de wind zitten. En neem even de tijd om met weerzin een reepje weg te kluiven. Het is 16.00 uur. Tijd om contact te zoeken met mijn supporters beneden. Helaas even niet gerekend met de GSM-luwtes die goddank nog bestaan, maar waarom nou uitgerekend hier. In de koude wind sta ik voor aap met mijn mobiel hoog in de lucht contact te zoeken.. Het lukt zowaar even, maar de andere kant vangt niet meer op dan twee keer vaag “hallo” boven het stormgeruis uit. Als ik de pogingen opgeef, word ik uitgelachen door een schaduw, mijn eigen, die geprojecteerd staat in een cirkelvormige regenboog op het wolkendek onder mij. Een effect dat wel meer in de bergen is te zien. Op mij heeft het een verstillende verstillende werking. De storm lijkt mij opeens minder in zijn greep te hebben. Je zou er bijgelovig van worden. Met de afdaling neem ik geen risico. Ik neem de normaalweg terug tot 2600 meter en contour dan onder de westwand zuidwaarts om bij het bivak in de col de graat weer op te pikken. Zal ik overnachten in het hutje? Zonder water is dat geen optie. Ik kijk naar beneden. Ik kan ook de nooduitgang nemen, via de glooiende velden het pad kiezen dat in nog geen anderhalf uur bij de camping uitkomt. Ik kijk eens goed. Daar kruist het pad een geul, een beekje. En het glinstert, water! Nog geen 150 meter lager. Ik ren naar beneden. Blijkt het wel een beekbedding, echter louter gevuld met droge, glimmende stenen. Omhoog blikkend lijkt de graat nu erg ver. Tot aan de volgende top, de Pointe Giornivetta (2622 m), is hij bovendien getooid met overhangende kartels. Zo gek was het dus nog niet om zoveel hoogte te verliezen. Ik ren een stukje via het pad en vervolg contourend dezelfde hoogtelijn, tot het grascouloir dat naar de graat leidt. Tevreden over de toevallige routekeuze.

INGEKROMPEN MAAG

Tijdens het afrennen naar de Col de Malaure maak ik de balans op: er volgen nog twee serieuze toppen en een klein hobbeltje, bij elkaar nog zo’n 1000 meter klimmen, 1800 meter dalen en 10 kilometer horizontaal. Ik heb hooguit 300 milliliter water en een moe lichaam en nog drie uurtjes daglicht. Maar de gedachte dat ik vanaf hier op bijna elk punt de kortste weg naar het dal kan kiezen, doet mij besluiten door te zetten. Op de top van de Tête de Pelvas (2929 m) proef ik, buiten het droge leer van mijn tong, de euforie van overwinning. Nu weet ik dat het project in de pocket is. Een meevaller: in de diepte, in de lijn van de volgende graat, ontwaar ik, precies als aan het begin van de tocht, een klein meertje. Nu mijn laatste water is verbruikt en ik de psychische dorst voel naar vocht dat er niet is, kan ik mijn ogen nauwelijks geloven. Ongeduldig vlieg ik naar beneden. Steil puin afskiënd, mijn ogen niet aflatend van dat glinsterpuntje in de diepte, alsof het anders snel even opgedweild zou worden. Uiteraard een houding die om straf vraagt. Mijn vlugge daalroute eindigt boven een steile afgrond. Ik sta op een soort uitlopende tong. Overal om mij heen is de afbreuk steil. Ik traverseer wat naar rechts en vind daar de oplossing in een terrassensysteem dat via wat tweedegraads terrein kan worden afgeklommen. De rest van de afdaling gaat keurig via de steenmannetjes over steile grithellingen. Dat blijkt moeilijker dan verwacht, het gruis ligt vastgevroren. De hinkelgang omlaag is een aanslag op de enkels. Via een blokkenveld bereik ik uiteindelijk het bijna ingedroogde meertje. Als ik het water test, zie ik dat het barst van de minuscule garnaaltjes. Ik gebruik een handschoen als filter bij het vullen van mijn drinksysteem. Het mag niet baten, het water kleurt nog steeds rood. Ik heb geen keus, te veel dorst. Bovendien bijna aan het eind van mijn looprondje. Ik slik mijn weerzin weg en neem een flinke teug. Vreemd ijzersmaakje, wellicht een nieuwe sportdrank? Ik vecht tegen de aandrang om over te geven. Niet vanwege de waterkwaliteit, maar de reactie van mijn ingekrompen maag. Met een versteende koude hand vanwege de natte handschoen ren ik terug naar de graatlijn. Hier beter aan te duiden als bergrug, na al het voorafgaande. Maar wat een prachtig hardloopterrein. Tot mijn eigen verbazing pers ik er op de hier resterende twee kilometers nog een flinke draf uit. Onderwijl wordt plotseling het licht uitgeknipt. Nog één kopje: de Gilly (2467 m), een onbeduidend heuveltje waar skiliften naartoe leiden en waar het overdag wemelt van de toeristen. Ik haast mij erheen. Het terrein is eenvoudig. Binnen tien minuten sta ik op mijn dertiende puntje van de dag. Vanaf hier gaat het alleen nog maar naar beneden. Ik zie in de diepte de lichtjes van de camping. Ik sein met mijn koplampje in de richting waar ik onze tent vermoed, waar mijn dames afwachten. En weet, over een half uurtje is dat wachten voorbij.

Foto’s zijn te vinden op: http://www.flickr.com/photos/fitzeist/tags/queyras/